Uitleg gebruik oefenprogramma’s
Startprogramma 1 is een algemeen startprogramma. Hiermee start iedereen om een goede controle en betere conditie op te bouwen. Start je met een programma, dan is het de bedoeling dat elke oefening in 3 blokken wordt uitgevoerd. Aanbevolen wordt om het aantal keren dat de oefening wordt uitgevoerd langzaam op te bouwen 1×3, 1×7, 1×10, 1×12, 1×15, 1×20
Achter elke oefening staat een aanduiding “B”of “O” of geen letteraanduiding. Dit wijst op het wel of geen gebruik van de lussen. Staat er een letter B achter de oefening vermeld, dan moeten de bovenste lussen om de voeten worden gedaan. Staat er een letter O, dan gebruik je de onderste lussen. Staat er een letter X vermeld, moet je de lussen gekruist aandoen. Staat er geen letter achter de benaming van de oefening, dan wordt deze oefening uitgevoerd zonder lus gebruik.
Alle oefeningen worden op de rug uitgevoerd, tenzij anders vermeld. De oefeningen worden ( daar waar mogelijk ) met gestrekte benen uitgevoerd en de voeten in flex-stand. Verder altijd de buikspieren aanpassen en zo nodig ook de bilspieren.
Gestrekte benen: om de benen gestrekt te houden de knieën spannen ( knieschijf omhoog ). Hierdoor blijven de benen gestrekt.
Voeten in Flex-stand: wil zeggen, de voeten haaks op de onderbenen, dus de tenen naar je toe trekken.
Zijligging: arm die op het matras ligt onder het hoofd leggen. De andere arm: de hand voor je wegzetten op de matras, zo dicht mogelijk bij het lichaam. Goed op het heupbeen steunen.
Geknielde oefeningen: plaats de knieën onder de heupen. De ellebogen ( of hand ) onder schoudergewricht.
Buikpositie: het hoofd zo wegleggen zodat deze een rechte lijn vormt met je ruggengraat.